De Doelenstraat was ooit de oefenlocatie in het oude centrum van Almelo voor de schutterij. De oorsprong van de Schutterij ligt in de late middeleeuwen (14e -15e eeuw). Steden richtten schutterijen op als bescherming tegen de gevaren van buitenaf en om de interne rust te bewaren.
In de 2e helft van de 18e eeuw probeerden rijke burgers (patriotten) meer politieke invloed te krijgen. In een aantal steden kiest de Schutterij de kant van de patriotten, lijnrecht tegenover de Oranjegezinde stadsbesturen (prins Willem V).
In Almelo was aanvankelijk geen schutterij, maar op 10 december 1783 richtten Almelose patriotten een exercitiegenootschap op om hun politieke eisen ‘gewapenderhand’ kracht bij te zetten.
De politieke situatie vormde een grote uitzondering op de landelijke situatie. Almelo vormde in die tijd samen met Vriezenveen de heerlijkheid Almelo. Het stedelijk bestuur alhier was in handen van sympathisanten van de Vrouwe van Almelo, Gravin Sophia Carolina Florentina van Rechteren-Almelo (1725-1805).
In 1787 waren Pruisische troepen in Nederland om Prins Willem V te helpen vanwege zijn goede contact met Pruisische koning (zwager van Prins Willem V). Alle schutterijen in het hele land worden opgeheven en in Almelo wordt Gravin Sophia in haar rechten hersteld.
Echter in 1795, tijdens de Franse Revolutie met haar idealen Vrijheid, Gelijkheid & Broederschap, waren er Franse troepen in Nederland. In het land werden de Schutterijen weer opgericht. Inmiddels had in Almelo Gravin Sophia geen invloed meer op het stedelijk bestuur; maar er werd hier ter plaatse nog geen schutterij opgericht.
Na het vertrek van de Franse overheersing in 1813 mocht er, volgens de nieuwe grondwet van 1814, als ‘vanouds’ schutterijen worden opgericht. Volgens de Wet op de Schutterijen 1815 waren mannen van 18 tot 46 jaar dienstplichtig, voor een diensttijd van 7 jaar onder het gezag van de koning.
Kort daarna krijgt het gemeentebestuur in 1827 volgens de nieuwe Wet op de Schutterijen voortaan het zeggenschap over de schutterijen. Mannen waren van hun 25e -35e jaar dienstplichtig met een diensttijd van 5 jaar. Er werd onderscheid gemaakt in een rustende en een dienstdoende schutterij. Gemeentes met meer dan 2500 inwoners in de bebouwde kom kenden een dienstdoende schutterij, bij minder dan 2500 inwoners in de bebouwde kom een rustende schutterij.
De dienstdoende schutterij oefende enige keren per jaar in het schieten en regelmatig werden de wapens geïnspecteerd; op eigen kosten diende men een uniform aan te schaffen. Zij hielpen bij calamiteiten zoals brand en watersnood.
De rustende schutterij hoefde minder vaak te oefenen en werd niet verplicht om op eigen kosten een uniform aan te schaffen. Schutters werden aangewezen via loting; vervanging tegen betaling was mogelijk.
In 1811 worden Gemeente Stad Almelo en Gemeente Ambt Almelo samengevoegd tot één gemeente Almelo. Deze nieuwe gemeente telde in 1815 4662 inwoners, waarvan 2551 binnen de bebouwde kom.
In deze stedelijke kern wordt een dienstdoende schutterij in 1816 opgericht, bestaande uit 77 schutters. Er werd tweemaal per week geoefend in krijgskunde en exercitie in een gebouw aan de achterzijde van het (oude) stadhuis aan de Grotestraat. Ook bevond zich in de Doelenstraat en de zijstraat ervan, de Schans, een oefenplek of ‘schietbaan’ voor de bewapende leden van de schutterij. Hier oefende men in het zogenaamde ‘papegaaischieten’. Aangezien op 29 september 1818 er opnieuw een opsplitsing in Gemeente Stad Almelo (2264 inwoners) en Gemeente Ambt Almelo (2398 inwoners) plaatsvind, wordt de dienstdoende schutterij omgevormd tot een rustende.
In 1842 verzocht de Gedeputeerde Staten van Overijssel de burgemeester van Stad Almelo (3238 inwoners) de rustende schutterij om te vormen naar een dienstdoende.
De burgemeester betoogde dat de kosten te hoog waren en fabrikanten moeilijk te bewegen waren de schutters die in hun fabriek werkten verlof voor oefeningen te geven. De provincie ging hiervoor overstag.
In oktober 1867 volgde echter een opdracht tot omvorming, gezien de internationale gespannen situatie. In 1870 breekt oorlog tussen Frankrijk en Duitsland uit, bovendien was door de textiel-industrialisatie het karakter van Stad Almelo drastisch veranderd.
Tussen 1860-1910 is de bevolking meer dan verdrievoudigd tot ca. 10.000. Door slechte leefomstandigheden (dicht op elkaar wonen in slechte huizen; verdiensten nauwelijks toereikend voor levensonderhoud) kwamen arbeiders regelmatig in opstand. Bij het onderdrukken van de rellen zou de schutterij een belangrijke rol gaan spelen.
De sterkte diende volgens de Wet op de Schutterijen 2 schutters per 100 inwoners te bedragen; vandaar dat in 1868 de sterkte op 73 schutters werd vastgesteld.
Gedurende de oorlog tussen Frankrijk en Duitsland was de schutterij, uit vrees dat dit conflict zou kunnen overslaan, op volle sterkte. Daarna onder de voorgeschreven sterkte.
Verklaring hiervoor was dat dienst doen bij de schutterij tijd en geld (uniform) kostte en was dus impopulair. En ‘behoeftige’ schutters konden een beroep doen op de gemeentekas. Gemeente Stad Almelo wilde zo min mogelijk geld aan de schutterij uitgeven. Hoe kleiner het schutterskorps, des te minder de kosten.